Jan II van Glymes, Heer van Bergen op Zoom (1417-1494) aan het hof van Koning Richard III van Engeland in mei 1484: een puzzel opgelost.

Door  Zoë Maula [i]

Inleiding

In 1453 veroverden de Ottomanen Constantinopel, hoofdstad van het Christelijke Oost-Romeinse Rijk, en weden daarmee een directe bedreiging voor het Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie. In opdracht van de Heilige Roomse Keizer Frederik III van Habsburg (1415-1493), bezocht de ridder Niclas van Popplau uit het tegenwoordige Breslau, de hoven van verscheidene Europese vorsten teneinde steun te verwerven om de toegenomen Ottomaanse dreiging het hoofd te kunnen bieden. De onderstaande passages zijn afkomstig uit zijn reisverslag en beschrijven zijn bezoek aan het hof van de Engelse koning Richard III in de stad York in de periode van 1 tot ca. 10 mei 1484.
De volgende dag stuurde de Koning een edelman, om mij naar zijn kerk te brengen. Daar hoorde ik de mooiste muziek die ik ooit in mijn leven heb gehoord; de zuiverheid van de stemmen leken wel die van de gezegende engelen. Na de mis zond de koning Heer Jan van Bergen op Zoom, een beroemde handelsstad in Brabant. Deze nam mij bij de rechterhand naar de kerk op het moment dat de koning deze zou verlaten en leidde mij voor de koning in het gebouw naast de kerk”.[ii]
Hij betoonde mij zijn welwillendheid in alles. Met eigen handen nam hij een gouden keten van een belangrijk man en schonk deze aan mij. Drie dagen eerder, voordat ik afscheid nam van Zijne Majesteit en voordat ik Zijne Majesteit zegende, zond hij Heer Hans van Bergen, die mij vertelde dat Zijne Koninklijke Majesteit vijftig Nobelen, dat is honderd en een halve Rijnse Guldens, voor mij had geregeld en aan mij geschonken had”.[iii]
Het gebrek aan primaire bronnen uit de regeringsperiode van Richard III maakt het reisverslag van Popplau tot een uniek document. Niet alleen verschaft het ons een zeldzaam beeld van het hof van Richard III, maar ook van de mensen waarmee deze zich omringde. Om deze reden wordt er dan ook zwaar op geleund door diegenen, die een inzicht willen verschaffen over het karakter van Richard III. In zijn reisverslag geeft Popplau een prachtige beschrijving van zijn ontmoeting met de uiterst welwillende Koning Richard III in de stad York op 1 mei 1484.
En het is daar dat een onverwachte figuur naar voren komt. In het gezelschap van Richard III verkeerde namelijk Heer Jan van Bergen op Zoom, welke Popplau persoonlijk begeleidde naar diens audiëntie met de koning. Vol lof spreekt Popplau over deze Heer van Bergen op Zoom en noemt de stad één van de belangrijkste handelssteden van de Bourgondische Lage Landen in de 15e eeuw, waarmee alleen Antwerpen, Brugge en Middelburg konden wedijveren.
De stad Bergen op Zoom behoorde toentertijd aan de familie Van Glymes, een onwettige zijtak van het hertogelijk huis van Brabant sinds de tijd van Hertog Jan II (1275-1312). Na op 27 augustus 1344 door Keizer Lodewijk de Beier gewettigd te zijn, werd deze tak door Hertog Jan II beleend met de Brabantse heerlijkheid Glymes.[iv] Sindsdien streefden de Van Glymes naar de uitbreiding van hun macht en rijkdom, voornamelijk door het sluiten van gunstige huwelijken. Door het huwelijk van Jan I van Glymes met Johanna van Boutershem, dochter van Hendrik III van Bergen op Zoom, omstreeks 1418, krijgt de familie Van Glymes de stad Bergen op Zoom in handen.[v] Ten tijde van Richard III is er dus inderdaad een Heer van Bergen op Zoom.

Heer Jan II of Jan III?

Er is echter altijd getwijfeld welke Heer Jan van Bergen op Zoom Popplau in 1484 ontmoet heeft, aangezien er twee mogelijke kandidaten waren. De eerste in de persoon van Jan II van Glymes (1417-1494), Heer van Bergen op Zoom, de tweede in diens zoon en opvolger Jan III van Glymes (1452-1531), Heer van Walhain en Melun, sinds 9 mei 1481 Ridder van het Gulden Vlies en in 1500 één van de peetouders van de latere Keizer Karel V.
 Jarenlang is er gediscussieerd over welke van deze twee aanwezig was aan het hof van Richard III en belangrijker nog: wat hij daar deed. In 1484 is Richard III net een jaar aan de macht, nadat zijn neefjes Koning Edward V en diens jongere broer Richard van York onwettig zijn verklaard vanwege het huwelijk, dat wijlen hun vader Koning Edward IV had gesloten met hun moeder Elizabeth Woodville, terwijl Edward IV op dat moment nog voor de wet met Eleanor Butler gehuwd was.
Wanneer deze twee ex-prinsen in het najaar 1483 schijnbaar volledig uit beeld verdwijnen, gaan allerlei geruchten de ronde doen, waarvan het gerucht dat Richard III beide jongens heeft laten vermoorden om zelf de troon te kunnen bestijgen ongetwijfeld tot de meest kwalijke behoort. Hoewel dit gerucht in de herfst van 1483 aantoonbaar bewust door Richards tegenstanders in de wereld is gebracht, is het in de loop van de tijd steeds meer voor waar aangenomen, vooral door het toneelstuk van William Shakespeare uit het einde van de 16e eeuw. Het resultaat daarvan is dat Richard III voornamelijk bekend is geworden als de slechterik waarvan Engeland door het beroemde geslacht Tudor gered moest worden.
Vooral in deze context wordt het reisverslag van Popplau als een uiterst belangrijke bron gezien. Als de geruchten waar zijn, zou Popplau dan zo lovend over Richard III hebben kunnen schrijven? Heeft de koning daadwerkelijk zijn neefjes laten vermoorden? De werkelijkheid is dat niemand dat (meer) weet, maar dat er een aantal aanwijzingen zijn die duiden op het voortleven van beide jongens na 1483. Het is de voornaamste doelstelling van The Missing Princes Project [vi] om te proberen dit raadsel op te lossen.
De Britse historicus Matthew Lewis verwijst onder andere naar de werken van de schrijvers Polydorus Vergilius uit het begin van de 16e eeuw en Sir George Buck uit het begin van de 17e eeuw, die menen dat beide jongens zijn overgebracht naar een afgelegen deel van Engeland of zelfs naar het Europese vasteland. Margaretha van York, de weduwe van Hertog Karel de Stoute van Bourgondië, was namelijk hun tante.[vii]
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de twee belangrijkste pretendenten voor de troon van Hendrik VII, Lambert Simnel in 1487 en Perkin Warbeck in 1495-1497, hun activiteiten begonnen in de Bourgondische Lage Landen of uit deze landen hun voornaamste steun ontvingen. Bij nader onderzoek hiervan mag een belangrijk edelman uit Brabant, wiens domeinen onder andere een belangrijke handelsstad met uitstekende toegang tot de zee en goede betrekkingen met Engeland omvatten, zeker niet buiten beschouwing worden gelaten. De reden van de aanwezigheid van een Heer Jan van Bergen op Zoom aan het hof van Richard III wordt hierdoor van bijzondere interesse. Eerst moet echter vastgesteld worden welke Jan in 1484 in Engeland verbleef, Jan II de vader of Jan III de zoon. Deze vaststelling is de aanleiding tot dit artikel.

Het onderscheiden van de twee Heren Jan van Bergen op Zoom

Gebrek aan secundaire bronnen met betrekking tot dit onderwerp, maakt dat er een sterke neiging bestaat die deze rol toe te kennen aan de zoon, Jan III van Glymes, Heer van Walhain. Deze staat niet alleen bekend om zijn actieve politieke carrière als diplomaat, maar was ook een bekende anglofiel aan het Bourgondische hof in de late 15e eeuw. Samen met zijn broer Hendrik van Bergen, bisschop van Kamerijk, wordt Jan III beschouwd als de leider van de pro-Engelse factie aan het Bourgondische hof.
Toch was deze politieke overtuiging niet zo opmerkelijk als men zou denken. De meerderheid van de ‘’Nederlanders’’ in die tijd was namelijk zeer anti-Frans, licht Duits- en sterk pro-Engels gezind.[viii] En met name voor de familie Van Glymes was hun politieke overtuiging fundamenteel meer economisch georiënteerd. Dat wil zeggen, de status die de familie Van Glymes aan het Bourgondische hof aan het einde van de 15e eeuw verwierf, kan worden gezien als een resultaat van de rijkdom die zij vergaarden, door de handel op de vrije jaarmarkten van Bergen op Zoom, de Paas- en Koude Markten.[ix]
Met deze privileges konden bezoekers genieten van vreedzame markten en begeleiding. Dit hield in dat men om welke reden dan ook niet lastiggevallen mochten worden op de heen- en terugreis, en dat men tijdens het verblijf op de markt zelf, alleen vervolgd konden worden voor moord of voor schulden die gemaakt waren tijdens de markt van Bergen op Zoom.[x]
Het verzekeren van de welvaart van Bergen op Zoom als handelsstad door middel van het verwerven van privileges en het onderhouden van goede relaties met het buitenland en de kooplieden behoorden daarom tot een van de kernpunten op de politieke agenda van de familie Van Glymes.
Dit komt duidelijk naar voren als we kijken naar het incident van 1459 op de Koude Markt, wanneer Hertog Filips de Goede van Bourgondië wol en andere koopwaar van de kooplieden van Newcastle in beslag laat nemen. Het is hier waar we duidelijk zien hoe Jan II van Glymes, Heer van Bergen op Zoom, optreedt als bemiddelaar ten behoeve voor zijn stad en de Engelse kooplieden. Hij benadrukt dat het optreden van de hertog veel afbreuk zal doen aan de handel op de vrije markten van zijn stad, doordat de kooplieden van Newcastle deze voortaan waarschijnlijk gaan vermijden. Zijn redenering heeft duidelijk indruk gemaakt, want op 14 februari 1460 trekt Hertog Filips zijn besluit in en verklaart hij bovendien dat het niet zijn bedoeling was om de vrijheid van de Bergse markten in te perken noch de Engelse kooplieden in hun handel aldaar te hinderen.[xi]
Deze gebeurtenis illustreert niet alleen het belang van de Engelsen voor Bergen op Zoom en de familie Van Glymes, maar ook de mate van invloed op en het belang van de familie Van Glymes bij hun vorst. Het belang van Bergen op Zoom als handelsstad ligt in de voorziening van buitenlandse goederen. Als gevolg hiervan wordt de stad beschouwd als een belangrijke bron van rijkdom om de oorlogen van hun soeverein mee te financieren. Dit gaf de familie van Glymes zowel een belangrijke economische als een politieke status aan het Bourgondische hof. Het onderhouden van goede relaties met de Engelsen werd daarmee ook onmisbaar om hun status en invloed aan het hof te garanderen.
In deze context, ligt de oorsprong van het ‘’Anglofiel’’, zijn van de Heren van Bergen op Zoom, welke traditioneel wordt toegeschreven aan Jan III, in werkelijkheid bij zijn vader Jan II, onder wiens bewind Bergen op Zoom zijn gouden eeuw inging.
Toch blijft de opvatting dat Jan III in Mei 1484 aan het hof van Richard III was, nog steeds waarschijnlijker dan een aanwezigheid aldaar van Jan II. In The Book of Privileges of the Merchant Adventurers of England: 1296-1483, vermelden Livia Visser-Fuchs en Anne Sutton, Jan III, toen bekend als Jan van Walhain, als een onvermoeibare werker voor de koopvaardijgemeenschap van zijn geboortestad en voor het creëren van gunstige handelsvoorwaarden, in het bijzonder die met Engeland.[xii]
Visser-Fuchs en Sutton citeren hier een transcriptie van een stadsrekening en een Schepenregister van Bergen op Zoom door stadsarchivaris Korneel Slootmans. In de stadsrekening, gedateerd 7 November 1480, wordt aangegeven dat de stad Jan III zes zilveren schalen, gegraveerd met zijn wapen, schenkt voor zijn ‘diensten en arbeid’. Hoewel er niet wordt gespecificeerd voor welke diensten en arbeid Jan III deze gift ontving, speculeert het tijdsbestek wel dat dit gerelateerd kan zijn met zijn onderhandelingen met de Engelsen.
In April 1480 rechtvaardigt de gouverneur van de Merchant Adventurers, John Pickering namelijk tegenover Koning Edward IV van Engeland een handelsbeperking tegen Bergen op Zoom, hoewel dit de inkomsten van Edward IV uit de importheffingen zou verminderen.
Op 18 Oktober 1480 slaagt dezelfde John Pickering erin een overeenkomst tot stand te brengen, die de Engelse kooplieden verdere privileges, een huis en een straat voor hun gebruik verleent.[xiii]
Het zou echter een vergissing zijn om aan te nemen dat deze overeenkomst alleen tot stand kwam door de acties van Jan III. Kort na het uitvaardigen van het verbod van Edward IV, word er op 5 Mei 1480, namelijk een boodschapper uit Bergen op Zoom naar Brugge en Gent gezonden met een kopie van de handelsovereenkomst tussen de Koning van Engeland en Jan II, Heer van Bergen op Zoom.[xiv] Hoogstwaarschijnlijk kreeg de boodschapper de opdracht om dit exemplaar met de resultaten van de besprekingen tussen hun Koning en Jan II [xv] te overhandigen aan de Engelse ambassadeurs, die destijds in Brugge vertoefden, zodat de gesprekken tussen de stad en de Engelse kooplieden zich konden voortzetten.
Op 10 Mei 1480 vermeldt de stadsrekening dan ook dat de burgemeester van Bergen op Zoom, Willem Coelgheeness, en niet nader met name genoemde baljuw inderdaad met hetzelfde exemplaar naar de Engelse ambassadeurs in Brugge worden gezonden. Kort daarna, op 4 Juni 1480, wordt er vervolgens een boodschapper gezonden naar Jan III in Brussel, het politieke centrum van Brabant.[xvi]
Het is belangrijk om hier te benadrukken dat in plaats van dat de overeenkomst uitsluitend te danken zou zijn aan de inspanningen van Jan III, het in werkelijkheid een teamprestatie was van vader en zoon. Met andere woorden, Jan II’s netwerk, ervaring en positie als Heer van Bergen op Zoom, maakte hem de perfecte kandidaat om namens zijn stad te onderhandelen met de Engelse koning, terwijl zijn zoon en erfgenaam hem en de stad vertegenwoordigde in de onderhandelingen met de Engelse kooplieden en ambassadeurs.
Hetzelfde patroon is slechts een paar maanden later, in Januari 1481, weer zichtbaar, wanneer de stadsraad op 19 en 29 Januari 1481 brieven naar Jan III van Walhain stuurt. De eerste, met de vraag om zijn bemiddeling in een poging om de stapel voor de wol uit Newcastle naar Bergen op Zoom te verplaatsen. De tweede om hem dan weer te adviseren om alle onderhandelingen te beëindigen, als blijkt dat de kooplieden uit Newcastle geen interesse hebben in een stapel [xvii] te Bergen op Zoom.[xviii]
In ‘Jan metten Lippen: zijn familie en stad ’ vermeldt Korneel Slootmans inderdaad dat de stadsrekeningen van dat jaar aanduidden dat Jan III op dat moment in Brugge is bij de Engelse ambassadeurs Thomas Cook en Thomas Montgomery. [xix] Slootmans gaat verder in op dit onderwerp in zijn andere boek Paas- en Koudemarkten te Bergen op Zoom 1365-1565. Hierin meent hij dat vanwege eerdere onsuccesvolle onderhandelingen van burgemeester Coelgheenes en de ongenoemde baljuw, het stadsbestuur de interventie van Jan III verzoekt, terwijl zijn vader Jan II nog in Engeland is om de banden met het Engelse hof en de kooplieden aldaar te versterken. [xx] Opnieuw zien we dat vader en zoon samenwerken om de economische belangen van de stad te behartigen. Toch is het gemakkelijk om de twee Jans met elkaar te verwarren, waardoor in de geschiedenis de bijnaam ‘Anglofiel’  in het algemeen aan de jonge en veelbelovende Jan III van Glymes, Heer van Walhain toegekend wordt.
Echter, onderzoek van stadsrekeningen uit verschillende jaren maakt duidelijk dat er wel degelijk onderscheid kan worden gemaakt tussen de twee Jan’s van Bergen op Zoom. Uit de onderzoek van de stadsrekeningen tussen 1479-1495 blijkt namelijk dat Jan II bijna uitsluitend wordt aangetekend als ‘Onsen lieve heer van Bergen‘ of ‘Mijne genadige heer’. Aan de andere kant wordt zijn zoon, Jan III, altijd aangeduid als ‘Mijne here van Walhain‘ oftewel ‘Mijn heer van Walhain‘.
Met deze titel blijft men Jan III aanduiden tot zijn vader Jan II komt te overlijden op 17 September 1494, en Jan III diens positie als Heer van Bergen op Zoom overneemt. Vanaf dat moment word ook Jan III aangeduid als Heer van Bergen op Zoom. De opvolging is dus duidelijk te volgen aan de manier waarop de Heer van Bergen op Zoom voor en na 17 September 1494 in o.a. verordeningen wordt aangeduid.
In Het Boek van Privileges van Bergen op Zoom 1365-1597 beginnen verordeningen vaak met het specificeren van de titels de Heer. Verordeningen tussen 1449 en September 1494 – dus van Jan II – beginnen bijvoorbeeld, met ‘Wij, Jan heere van Bergen opten Zoom tot Glymes ’dat wil zeggen ‘Wij, Jan Heer van Bergen op Zoom tot Glymes’. [xxi] Daarentegen is te zien dat deze specificatie na September 1494, toen Jan III heer van Bergen op Zoom was geworden, langer wordt als gevolg van de vele titels, welk Jan III voor 1494 al had verworven. De specificaties veranderen na het overlijden van Jan II dan in ” Jan, Heere van Bergen opten zoom, van Walhain, van Glymes, van Grimbergen, ridder vander Gulden Vlies, Raide en eerste Camerheer van den Keyser‘ dat wil zeggen ‘Jan, Heer van Bergen op Zoom, van Walhain, van Glymes, van Grimbergen, Ridder van het Gulden Vlies, raadslid en eerste kamerheer van de Keizer‘. [xxii] Vanwege de continuïteit van het gebruik van de titel ‘Heer van Walhain’ gedurende het leven van Jan III voor het overlijden van zijn vader, is het makkelijker om Jan II, de vader, en Jan III, de zoon, te onderscheiden in historische documenten.

Het identificeren van Popplau’s Heer Jan van Bergen

Hoewel de bovengenoemde argumenten de neiging om Jan III van Walhain te identificeren als de ‘Jan van Bergen’ waarover Popplau schrijft lijken te weerleggen, zullen velen begrijpelijkerwijs blijven twijfelen over deze kwestie. Voornamelijk het verschil in leeftijd tussen de twee Jans lijkt ertoe te leiden dat velen Jan III als de meest waarschijnlijke kandidaat beschouwen. Jan II was in 1484 67 jaar oud, terwijl zijn zoon Jan III 32 jaar oud was. Het blijkt dat men in het algemeen sceptisch is met betrekking tot het idee dat de oudere Jan II de reis naar Engeland zou kunnen maken, in plaats van zijn zoon, die toen een prominent figuur begon te worden aan het Bourgondische hof.
Popplau is echter vrij duidelijk over welke Jan van Bergen hij ontmoet heeft. In zijn reisverslag schrijft hij namelijk: “Na de mis zond de Koning de Heer van Bergen, Jan van Zoom” en later “… zond hij Heer Hans van Bergen …” (“Hans” is een verkleinwoord van “Johannes” d.w.z. Johan/Jan).
Nergens in de originele Poolse en Duitse tekst wordt gesuggereerd dat Popplau verwijst naar de erfgenaam van de Heer van Bergen op Zoom. In plaats daarvan is hij vrij duidelijk dat het de Heer van Bergen op Zoom zelf [xxiii] is, die hem benadert en begeleidt naar Richard III. [xxiv] 
Het is belangrijk om hier nogmaals te benadrukken dat in officiële documenten en stadsrekeningen Jan III altijd wordt aangeduid met zijn titel, Heer van Walhain. Echter, belangrijker nog is het feit dat er in 1484 maar één Heer van Bergen op Zoom was; Jan II van Glymes.
Natuurlijk zou men de vertaling van Popplau’s originele tekst terzijde kunnen schuiven als een simpele vergissing van Popplau, veroorzaakt door een vermeend gebrek aan kennis tot de adel van de Lage Landen. Substantieel bewijs dat duidelijk aangeeft dat Jan II aanwezig was aan het hof van Richard III, is daarom nog steeds nodig om de ‘Jan van Bergen op Zoom’ uit Popplau’s reisverslag eenduidig te kunnen identificeren. Door middel van onderzoek van de stadsrekeningen van Bergen op Zoom tussen 1484-1485, heb ik getracht de bewegingen van zowel Jan II als Jan III te traceren, in de hoop zo’n duidelijke identificatie te kunnen verkrijgen.

Stadsrekeningen

Wat meteen mijn aandacht trok, was een stadsrekening uit het hoofdstuk ‘Reizen en Voyages’ van 2 mei 1484 (Fig. 1). Volgens deze rekening werd op 2 Mei 1484 Janne de Potter, een boodschapper van de familie Van Glymes en de stad Bergen op Zoom, met bepaalde brieven naar Brussel gezonden naar ”mijne Heer van Walhain”, i.e. Jan III.[xxv] Hierin staat duidelijk dat op dezelfde dag dat Popplau in York door een Heer Jan van Bergen op Zoom voor Richard III geleid werd, Jan III, Heer van Walhain, in Brussel verbleef.
In de context van de belangrijke gebeurtenissen die dat jaar plaatsvonden, zoals de oorlog met Luik, de Vlaamse opstanden en de militaire voorbereidingen leidend tot de slag bij Dendermonde (26 November 1484), lijkt Jan III bepaald niet in staat te zijn naar Engeland af te reizen. De stadsrekeningen maken zo’n reis nog onwaarschijnlijker, door te noteren dat Jan III gedurende 1484 veel reisde tussen Brussel, Bergen op Zoom en Antwerpen. [xxvi]
Aan de andere kant stuurt de stad Bergen op Zoom in 1484, op de dinsdag in de week van de paasdagen, (d.w.z. in de week van 19 April) één van haar secretarissen, Zweer Naghel genaamd, naar Mechelen met brieven aan hun genadige Heer Jan II. [xxvii] Jan II verschijnt daarna pas weer in een stadsrekening van Oktober 1484, net voor de slag bij Dendermonde, en opnieuw in December 1484 te Brussel om de overwinning bij Dendermonde te vieren. [xxviii]
Hoewel de hoeveelheid tijd tussen 19 April en Oktober 1484 genoeg ruimte over laat voor Jan II om af te reizen naar Engeland, maakt het hoofdstuk over ‘Reizen en Voyages’ hier geen notitie van. In plaats daarvan verdwijnt Jan II helemaal van de stadsrekeningen tot in Oktober, waardoor er een enorme leegte achterblijft die alleen gevuld kan worden met speculaties. Althans zo leek het, want op de allerlaatste pagina’s van de stadsrekeningen onthult een kostenpost, vergelijkbaar met die van 5 Mei 1480, onmiskenbaar bewijs over wie Popplau vergezelde tijdens diens bezoek aan het hof van Richard III (Fig.2).
Onder het hoofdstuk ‘Diverse zaken’ vermeldt een stadsrekening dat de Rentmeester van Bergen op Zoom iemand betaalt om kopieën te maken van de laatste entrecours (zakelijke besprekingen) tussen ‘de Koning van Engeland en mijn genadige Heer en hun beide onderdanen‘. [xxix]
Zoals eerder gezegd, in deze periode wordt alleen Jan II consequent wordt aangeduid als ‘mijn genadige Heer’ in de stadsrekeningen. Bovendien had Jan III, welke rond 2 Mei 1484 in Brussel verbleef, nooit op twee plaatsen tegelijk kunnen zijn. De stadsrekening levert mijns inziens hiermee een duidelijk bewijs dat het Jan II van Glymes, Heer van Bergen op Zoom, was welke wordt vermeld in het reisverslag van Niclas von Popplau.

Conclusie

Met het bewijs dat Jan II van Glymes, Heer van Bergen op Zoom, aanwezig was aan het hof van Koning Richard III van Engeland gedurende de sleuteljaren en misschien wel de sleutelmaanden voor The Missing Princes Project, heeft de familie Van Glymes een belangrijke rol in het onderzoek voor ‘The Missing Princes Project’ gekregen.
Nu we weten welke Jan aan het hof van Richard III verbleef, rest het achterhalen van de reden van zijn reis. Samen met zijn lange geschiedenis van interacties met de Engelsen en zijn connectie met de Koningen van Engeland, kunnen we concluderen dat hij in Engeland al als een respectabele heer gezien werd. Gekoppeld aan de invloed welke de familie Van Glymes had aan het hof van Bourgondië, wordt het niet onaannemelijk dat de familie Van Glymes betrokken zouden kunnen zijn geraakt bij het overbrengen een of beide ex- prinsen naar Bourgondië. Mede hierdoor wordt verder onderzoek naar de familie Van Glymes door het Missing Princes Project als uiterst waardevol aangemerkt.

 



[i]         Zoë Maula is afgestudeerd aan de Universiteit Leiden, waar ze haar bachelor- en masterdiploma behaalde in Japanstudies. Hoewel Zoë’s specialisatie in Japanse premoderne geschiedenis verschilt met de focus van The Missing Princes Project, heeft de Rozenoorlog haar altijd geïnteresseerd, mede door de parallellen tussen deze periode en de Japanse ‘Sengoku’ periode. Dat het project een 500 jaar oude ‘Cold-case’ streeft op te lossen, die de naam van Koning Richard III van Engeland zou kunnen zuiveren, is een enerverend vooruitzicht, welke Zoë motiveert om op alle mogelijke manieren te helpen. Zoë werkt momenteel als logistiek medewerker voor een Japans medisch bedrijf, maar blijft actief als onderzoeker.

[ii]        Radzikowski, Reisebeschreibung Niclas von Popplau, Ritters, bürtig von Breslau:(Nach der kopie vom jahre 1712), pp. 55; ‘’revised translation by William Wiss and Oliver Brettschneider, 2020’’. See also fn.20.

[iii]       Ibid., pp. 57. ‘’revised translation by William Wiss and Oliver Brettschneider, 2020’’. See also fn.20.

[iv]       Slootmans, Jan metten lippen: zijn familie en stad, 1943, pp. 12.

[v]        Ibid., pp. 14.

[vi]       https://revealingrichardiii.com/langley.html

[vii]       Lewis, The survival of the princes in the tower: murder, mystery and myth, 2017. pp. 38.

[viii]      Ibid., pp. 116.

[ix]       The Easter Market and the Cold Market are two annual fairs of two weeks each that were held in Bergen op Zoom. One after Easter, the other – called Cold Market – after All Saints’ Day in mid-November.

[x]        Ibid., pp. 38.

[xi]       Ibid., pp. 58-59.

[xii]       Livia Visser-Fuchs and Anne Sutton, The Book of Privileges of the Merchant Adventures of England 1296-1483, (2011), pp. 8.

[xiii]      Ibid., pp. 367.

[xiv]      Stadsrekeningen Bergen op Zoom; City Accounts Bergen op Zoom (S.R.) 1480-1481, 1480, pp. 26: Opten Vth  dach van Meye gesonden Janne de Potter tot Brugge en tot Ghent om de copie vande intercourse tusschen den coninck van Ingelant ende onsen genadige here ende was ute vj dagen. Translated into English this text reads: On the 5th day of May, Janne de Potter was sent to Bruges and Ghent for a copy of the intercourse between the King of England and our gracious Lord and was out in 6 days.

[xv]       Ibid., pp. 27

[xvi]      Ibid., pp. 27.

[xvii]     The term “staple” refers to the medieval system of trade and its taxation. Under this system, the government or the ruler required that all overseas trade in certain goods be transacted at specific designated market towns or ports, referred to as the “staple ports”. The system made it easy for local and regional governments to monitor the overseas trade and to levy taxes and derive income and revenue from it.

[xviii]     Livia Visser-Fuchs and Anne Sutton, The Book of Privileges of the Merchant Adventures of England 1296-1483, pp. 8.

[xix]      Slootmans, Jan metten Lippen: zijn familie en stad, pp. 85.

[xx]       Archief schepenbank, Register  van procuratiën en certificatiën 1479-1493 t.a.p., fol. 35; Smit, a.w., 1, 2e stuk nr. 1896; Slootmans, Paas- en Koudemarkten te Bergen op Zoom 1365-1565, pp. 777.

[xxi]      “Privilegieboek”, cartularium, 1365-1597, aangelegd begin 16e eeuw, pp. 73. Transcription.

[xxii]     Ibid., pp. 62. Transcription.

[xxiii]     Radzikowski, Reisebeschreibung Niclas von Popplau, Ritters, bürtig von Breslau:(Nach der kopie vom jahre 1712), pp. 55-57; ‘’revised translation by William Wiss and Oliver Brettschneider, 2020’’: The original German text reads:
pp.55-“Nach der Meß schicket der König zu mir, den Herrn von Bergin Johannem von Zaume”;
pp.57-“…schickte er zu mir Herr Hanßen von Bergin…”.

[xxiv]     Ibid., 2020.

[xxv]     S.R. 1484-1485, pp. 29: ‘’Opten II en dach van Meye gesonden Janne de Potter tot Brussel aens mijnen Herr van Walhain mit brieven’’. Translated into English this text reads: ‘’ on the 2nd day of May, Janne de potter was sent to Brussel to my lord of Walhain with letters’’. See Fig.1

[xxvi]     S.R. 1484-1485, pp. 29-33.

[xxvii]    Ibid., pp 29.

[xxviii]   Slootmans, Jan metten Lippen, pp. 89

[xxix]     S.R. 1484-1485, pp. 69: ‘’Van eener copien van deser rekeningen vor de rentmeester te maken, betailt 10 St. Ende van dese copien vanden lesten entrecourse tussgen den Coninck van Ingelant ende mijnen genedige herr ende hunner beyder ondersaten’’. Translation: ‘’From making copies of these accounts for the steward, payed 10 St. And from these copies of the last Intercourse between the King of England and my gracious lord and both their subjects.’’ See Fig.

 

Vergelijkbare berichten

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *